Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • stoof·peer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stoofpeer stoofperen
verkleinwoord stoofpeertje stoofpeertjes

Zelfstandig naamwoord

de stoofpeerv / m

  1. Pyrus communis   peer die je moet stoven voordat je hem kunt eten
    • Er verschijnen veel kookboeken van eethuisjes die heel erg mee lijken met hun tijd, maar Cornersmith in het Australische Marrickville springt eruit. Hier wordt gezond gekookt volgens de grillen van de lokale oogst. Te veel stoofperen of rabarber in de tuin? Blijf je zitten met onrijpe tomaten? Cornersmith vindt er iets op. En ook voor wie geen overschotten heeft, is de go-with-the-flowmentaliteit van dit team aanstekelijk. Ik hoop in de nazomer de bitterzoete tabouleh met radicchio en granaatappel te maken, de citroen-venkelstoofschotel en zeker ook de worteljam met kardemom.[2] 
    • Een ‘Rondje Tubbergen’ als dessert. Eigen wortelkoek met wortelkoekijs, advocaatmousse en hangop met stoofpeer. De advocaat is van de Boderie en de hangop van ’t Hoepel. In ’t Oale Roadhoes van Ruud Droste geniet u afsluitend van koffie met een huisgemaakte brownie.[3] 
Synoniemen
Hyperoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 25 JUNI 2016 OM 03:00 UUR | Samenstelling Dorien Knockaert
  3. Tubantia 26-OKTOBER-2017