Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
stemmen stemmend
stemming gestemd
Uitspraak
Woordafbreking
  • stem·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stemmen
stemde
gestemd
zwak -d volledig

Werkwoord

stemmen

  1. inergatief deelnemen aan een verkiezing
    • Ben je al wezen stemmen? 
  2. overgankelijk (muziek) een instrument op de juiste toonhoogte brengen, gelijkstemmen
    • Het orkest stemt altijd op de a van de hobo. 
  3. overgankelijk iemand een bepaald gevoel geven
    • Dat stemde hem een stuk vriendelijker. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de stemmenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stem
     Ik kon niet alles goed volgen, maar het monotone geluid van stemmen om mij heen voelde veilig en vertrouwd.[2]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. stemmen op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Deens

Woordafbreking
  • stem·men
Naar frequentie 4581

Zelfstandig naamwoord

stemmen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stemme


Noors

Woordafbreking
  • stem·men
Naar frequentie 1801

Zelfstandig naamwoord

stemmen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stemme


Nynorsk

Woordafbreking
  • stem·men

Zelfstandig naamwoord

stemmen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van stem