Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • steen·reet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord steenreet steenreten
verkleinwoord steenreetje steenreetjes

Zelfstandig naamwoord

de steenreetv / m

  1. spleet in een rots, kloof
     lk hoor de tortelduif,
    Die, bang voor havik, valk, griffoenen, rave, en wouwen,
    In steenreet en spelonk zich naulijx dorst betrouwen.
    [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen