Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • steen·ou·de
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

steenoude

  1. verbogen vorm van de stellende trap van steenoud
     In het dal staan dicht op elkaar de populieren en rond een kapel steenoude beuken.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Gehuchtenboek.” (1977), Corrie Zelen, St. Odiliënberg, ISBN 9062805116, p. 85