Nederlands

 
steenfabriek bij de rivier
Uitspraak
Woordafbreking
  • steen·fa·briek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord steenfabriek steenfabrieken
verkleinwoord steenfabriekje steenfabriekjes

Zelfstandig naamwoord

de steenfabriekv [1]

  1. (industrie) bedrijf waar men bakstenen en ander grof keramiek bakt
     'Normaal ga ik met de motor, nu met een amfibie. Weer eens wat anders', zegt een werknemer van de steenfabriek Wienerberger in Echteld, nabij Tiel, enthousiast. Door het hoge water moet hij met dit ouderwetse doch functionele voertuig naar het werk.[2]
     In Ooij in Gelderland heeft een man een tijdje op een 55 meter hoge schoorsteen van een voormalige steenfabriek gelopen. Hij is door de politie naar beneden gehaald.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Met een amfibie naar het werk: hoog water in Gelderland” (11-02-2020), NOS
  3.   Weblink bron “Man klimt op 55 meter hoge schoorsteen, brandweer zet hoogwerker in” (23-04-2020), NOS