Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stap·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stappen
/ˈstɑ.pə(n)/
stapte
/ˈstɑp.tə/
gestapt
/ɣə.ˈstɑpt/
zwak -t volledig

Werkwoord

stappen

  1. ergatief het lichaam vooruit bewegen door een of meer keer een voet naar voren te zetten
    • Wij stapten op de trein. 
  2. een avondje uit gaan
    • We zijn gisteren wezen stappen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Typische woordcombinaties
  • [1] stappen in
  • [1] stappen op
  • [1] stappen van
  • [1] stappen uit
Uitdrukkingen en gezegden
  • naar de rechter stappen
een gerechtelijke procedure tegen iemand opstarten
  • in het huwelijksbootje stappen
gaan trouwen
  • uit het leven stappen
zelfmoord plegen
  • Met het verkeerde been uit bed stappen
een slecht humeur hebben
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de stappenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stap
     Door de eindeloze herhaling van mijn stappen werden mijn voeten langzaam beurs.[3]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen