Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stam·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stamper stampers
verkleinwoord stampertje stampertjes

Zelfstandig naamwoord

stamper m [1]

  1. (ook (huishouden)) instrument waarmee men iets fijnstampt
  2. in het bijzonder in samenhang met het gebruik van een vijzel -> vijzelstamper
  3. (biologie) zich in het midden van de bloem bevindend vrouwelijk orgaan, dat bestaat uit vruchtbeginsel, stijl en stempel
  4. iemand die stampt
  5. (muziek) sterk ritmische melodie -> discostamper, soulstamper
  6. (militair) laadstok van een ouderwets vuurwapen
  7. (Zuidnederlands) snoepgoed op een stokje (lekstok, lolly)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen