Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stamp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stamp stampen
verkleinwoord stampje stampjes

Zelfstandig naamwoord

de stampm

  1. ram, trap, schop
    • (Amsterdammer:) Moet je een stamp voor je kop? 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
stampen

stamp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stampen
    • Ik stamp. 
  2. gebiedende wijs van stampen
    • Stamp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stampen
    • Stamp je? 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
stamp stamps

Zelfstandig naamwoord

stamp

  1. stempel
  2. postzegel