Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spuw vuur
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
vuurspuwen

spuw vuur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vuurspuwen
    • Ik spuw vuur. 
  2. gebiedende wijs van vuurspuwen
    • Spuw vuur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vuurspuwen
    • Spuw je vuur? 

Gangbaarheid