Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spring springen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de springm

  1. springtij, springvloed [2]
  2. tros die wordt uitgebracht in een richting tegen die van een landvast in, om het doorschieten van een schip te voorkomen [3]

Werkwoord

vervoeging van
springen

spring

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van springen
    • Ik spring. 
  2. gebiedende wijs van springen
    • Spring! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van springen
    • Spring je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
spring springs

Zelfstandig naamwoord

spring

  1. bron
  2. lente
  3. veer
vervoeging
onbepaalde wijs to  spring 
he/she/it  springs 
verleden tijd  sprang 
voltooid
deelwoord
 sprung 
onvoltooid
deelwoord
 springing 
gebiedende wijs  spring 

Werkwoord

spring

  1. ontspringen, ontspruiten, ontstaan.
  2. springen
Hyponiemen