Nederlands

 
spreng
Uitspraak
Woordafbreking
  • spreng
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spreng sprengen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sprengv / m

  1. (waterbeheer) bron of bovenloop van een beek
  2. (waterbeheer) gegraven beek
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
sprengen

spreng

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprengen
    • Ik spreng. 
  2. gebiedende wijs van sprengen
    • Spreng! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprengen
    • Spreng je? 

Gangbaarheid

36 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen