spouwen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spou·wen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
spouwen |
spouwde |
(gespouwen) gespouwd |
zwak -d
gemengd |
volledig |
Werkwoord
spouwen
- overgankelijk (verouderd) in lengterichting verdelen, splitsen, splijten [4]
- Wordende ten dien eijnde de gemelte vrijeln, ende oock allen anderen, wie het soude mogen wesen voornamentlijck wel expresselijck mede gelast haere geesels (sommige van gespouwen rottangen, ende ander van touwe met cnoppen aen de eijnde gemaeckt) wegh te doen op peune van 6 realen boeten daersse na de affcundige deses door den fiscus in ijmants huijs sullen bevonden worden.[5]
- (verouderd) spuwen [6]
Afgeleide begrippen
Opmerkingen
- Al bij Wieland (1806) was het werkwoord gemengd maar hij suggereert dat het oudtijds tot klasse 7 behoorde (spieuw in plaats van spouwde).
Zelfstandig naamwoord
de spouwen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord spouw
Gangbaarheid
- Het woord spouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spouwen" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[7] |
Verwijzingen
- ↑ "spouwen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ spouwen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ spouwen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Actum in't Fort de Goede Hoope, Adij 6en Augustij, Ao 1658. Was geteijckent, Jan van Riebeeck
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.