sportleraar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: sportleraar (hulp, bestand)
Woordafbreking
- sport·le·raar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van sport en leraar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sportleraar | sportleraars sportleraren |
verkleinwoord | sportleraartje | sportleraartjes |
Zelfstandig naamwoord
de sportleraar m
- (onderwijs) (beroep) een leraar die les geeft in het schoolvak waarin gesport wordt en de kinderen kennismaken met sporten.
Verwante begrippen
- aardrijkskundeleraar, biologieleraar, economieleraar, geschiedenisleraar, godsdienstleraar, handvaardigheidleraar, informaticaleraar, muziekleraar, natuurkundeleraar, scheikundeleraar, techniekleraar, tekenleraar, wiskundeleraar
- sportles, sportlerares, sportlokaal, sportonderwijs
Gangbaarheid
- Het woord sportleraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.