Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spon
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘tap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]

Werkwoord

vervoeging van
spinnen

spon

  1. enkelvoud verleden tijd van spinnen
    • Ik spon. 
    • Jij spon. 
    • Hij, zij, het spon. 

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen