Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • split·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘verdelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1570 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
splitsen
splitste
gesplitst
zwak -t volledig

Werkwoord

splitsen

  1. wederkerend zich ~: in twee of meer delen uiteen gaan
    • Een stuk verderop splitst de weg zich. 
  2. overgankelijk iets ~: in twee of meer delen opdelen
    • Deze aandelen gaan gesplitst worden. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen