Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spij·zig·de

Werkwoord

vervoeging van
spijzigen

spijzigde

  1. enkelvoud verleden tijd van spijzigen
    • Ik spijzigde. 
    • Jij spijzigde. 
    • Hij, zij, het spijzigde.