speldag
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spel·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van spel zn en dag zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | speldag | speldagen |
verkleinwoord | speldagje | speldagjes |
Zelfstandig naamwoord
de speldag m
- (deel van) een dag die gevuld is met het spelen van spelletjes
- ▸ Zo'n 500 scouts van 5 tot 11 jaar uit heel Twente komen zaterdag in Enschede bij elkaar voor een regiospeldag bij Scouting Nanne Zwiep aan de Rondemaatweg. Het is voor het eerst dat de Twentse scouts de jaarlijkse speldag gezamenlijk vieren.[1]
- ▸ Kunstenaars uit het Nederlandse Epe en Gronau werken van vandaag tot en met zondag bij de Driandsee aan een kunstwerk dat symbool staat voor de grensoverschrijdende vriendschap tussen de beide plaatsen. Het beeld wordt zondag officieel onthuld tijdens een sport- en speldag bij de recreatieplas ter afsluiting van de Europaweek.[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'speldag' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "speldag" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Honderden scouts uit Twente komen samen bij Nanne Zwiep uit Enschede” (29-06-2017), Tubantia
- ↑ Weblink bron “Europaweek in Gronau van start: 'Ze hebben ons nodig'” (25-08-2017), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be