Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelkamer speelkamers
verkleinwoord speelkamertje speelkamertjes

Zelfstandig naamwoord

de speelkamerv / m

  1. (spel) vertrek wat uitsluitend gebruikt wordt (meestal voor kinderen) om er te spelen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen