Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·hal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelhal speelhallen
verkleinwoord speelhalletje speelhalletjes

Zelfstandig naamwoord

de speelhalv / m

  1. (spel) gelegenheid waar men zich tegen betaling met gokautomaten, flipperkasten, poolbiljarts, airhockey en videospelen kan vermaken.

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be