speaker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spea·ker
Woordherkomst en -opbouw
uit het Engels to speak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | speaker | speakers |
verkleinwoord | speakertje | speakertjes |
Zelfstandig naamwoord
de speaker m
- (beroep) (politiek) omroeper, voorzitter Angelsaksich parlement
- De speaker vroeg herhaaldelijk om stilte toen de parlementariërs luid door elkaar aan het praten waren.
- (elektronica) een apparaat dat een elektrisch signaal omzet naar geluid
- Hij had twee grote speakers in zijn huiskamer.
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord speaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "speaker" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be