Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spat·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spatteren
spatterde
gespatterd
zwak -d volledig

Werkwoord

spatteren

  1. inergatief voortdurend vocht in druppels laten rondvliegen
    • De kinderen spatteren in het zwembad. 
Verwante begrippen


Gangbaarheid