Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spant sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenspannen

spant (…) samen

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenspannen
    • Jij spant samen. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenspannen
    • Hij spant samen. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van samenspannen
    • Spant samen! 

Gangbaarheid