Duits

Uitspraak
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sondern
sonderte
gesondert
volledig

Werkwoord

sondern

  1. overgankelijk scheiden, afzonderen

Voegwoord

sondern

  1. maar (specifiek als correctie van het voorafgaande)
    «Ich bin kein Arzt, sondern Lehrer.»
    Ik ben geen dokter, maar een leraar.