snood
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- snood
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘misdadig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | snood | snoder | snoodst |
verbogen | snode | snodere | snoodste |
partitief | snoods | snoders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
snood
- misdadig, gemeen, boosaardig, schurkachtig
- De crimineel had snode plannen.
- „Ik ben nog nooit een bezitter van zo’n versleutelde telefoon tegengekomen die geen snode plannen had”.[2]
Gangbaarheid
- Het woord snood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snood" herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "snood" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ www.nrc.nl (5 dec 2023)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be