Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snel·wan·delt

Werkwoord

vervoeging van
snelwandelen

snelwandelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snelwandelen
    • Jij snelwandelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snelwandelen
    • Hij snelwandelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van snelwandelen
    • Snelwandelt!