Nederlands

 
[1] snellader
Uitspraak
Woordafbreking
  • snel·la·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snellader snelladers
verkleinwoord snelladertje snelladertjes

Zelfstandig naamwoord

de snelladerm

  1. (techniek) apparaat waarmee men een batterij of accu in een korte tijd weer kan opladen
     De ANWB vindt dat er om de 60 kilometer een snellader zou moeten zijn, maar dat is nog niet in alle landen het geval. "Dat is een Europese richtlijn maar nog niet de werkelijkheid."[1]
     In Noord-Holland zijn er naar eigen zeggen al 1200 gerealiseerd, in Utrecht gaat het om 200 laadpalen en negen snelladers. Flevoland steekt 500.000 euro in de aanleg van 70 laadpalen en drie snelladers. Friesland richt zich vooral op de watersport. De provincie betaalt anderhalve ton mee aan de aanleg van een kleine 250 oplaadpunten voor boten.[2]
  2. (militair) vuurwapen dat men snel kan voorzien van nieuwe munitie
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Laadpaalstress lokt elektrische rijder op vakantie naar brandstof” (16 - 6 - 2022), NOS
  2.   Weblink bron “Provincies stimuleren duurzaamheid heel verschillend” (15-03-2015), NOS