Deens

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
småsnakke
småsnakker
småsnakkede
småsnakket
volledig

Werkwoord

småsnakke

  1. babbelen, bomen, keuvelen, kletsen, kouten, met iemand een praatje maken, zich onderhouden, praten, redekavelen
Synoniemen

Verwijzingen