Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sloop·ko·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sloopkoning sloopkoningen
verkleinwoord sloopkoninkje sloopkoninkjes

Zelfstandig naamwoord

de sloopkoningm

  1. (pejoratief) (beroep) iemand die veel geld heeft verdient met het slopen van bijvoorbeeld gebouwen
    • De sloopkoning reed in een luxe auto. 

Gangbaarheid