Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slie·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sliepen
sliepte
gesliept
zwak -t volledig

Werkwoord

sliepen [2] [3]

  1. iemand bespotten door met de wijsvingers over elkaar te strijken, uitsliepen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
slapen

sliepen

  1. meervoud verleden tijd van slapen
    • Wij sliepen. 
    • Jullie sliepen. 
    • Zij sliepen. 
     Wat wil je nog meer? We sliepen allemaal op de vloer bij Trail Angel Shrek, waar we nog lang bleven napraten.[4]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. sliepen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers