sliepen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- slie·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sliepen |
sliepte |
gesliept |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
- iemand bespotten door met de wijsvingers over elkaar te strijken, uitsliepen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
slapen |
sliepen
- meervoud verleden tijd van slapen
- Wij sliepen.
- Jullie sliepen.
- Zij sliepen.
- Wij sliepen.
- ▸ Wat wil je nog meer? We sliepen allemaal op de vloer bij Trail Angel Shrek, waar we nog lang bleven napraten.[4]
Gangbaarheid
- Het woord sliepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ sliepen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers