Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Slang
[1] Een slang.
[2] Een slang.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slang
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] In de betekenis van ‘buigzame buis of pijp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1687 [1]
  • In de betekenis van ‘reptiel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • [B] Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘groepstaal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1891 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord slang slangen
verkleinwoord slangetje slangetjes

Zelfstandig naamwoord

[A] slang v/m

  1. (reptielen), Serpentes   een reptiel met een relatief lang lijf en een vaak glad lichaam zonder ledematen [2]
     Waakzaam schoten mijn ogen alle kanten op, speurend naar verborgen slangen in het struikgewas.[3]
  2. (techniek) een buigzame buis
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Listig als een slang
Erg listig, gewiekst zijn
  • Een slang aan/in zijn boezem voeden
Goed zijn voor iemand die dat niet toekomt (een verrader, schurk e.d.)
  • Als door een slang gebeten
Plotseling zeer verschrikt en/of heftig reageren
Vertalingen

Meer informatie

Zelfstandig naamwoord

[B] slang o

  1. (taalkunde) woorden of manieren van spreken die eigen zijn aan een sociale groep [4]
    • Het taalgebruik zit vol met vaak onbegrijpelijk slang. 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
slang slangs

Zelfstandig naamwoord

slang

  1. dialect, streektaal