Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slaat uit·een
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uiteenslaan

slaat (...) uiteen

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uiteenslaan
    • Jij slaat uiteen. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uiteenslaan
    • Hij slaat uiteen. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uiteenslaan
    • Slaat uiteen!