slaapwandel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: slaapwandel (hulp, bestand)
Woordafbreking
- slaap·wan·del
Werkwoord
vervoeging van |
---|
slaapwandelen |
slaapwandel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slaapwandelen
- Ik slaapwandel.
- gebiedende wijs van slaapwandelen
- Slaapwandel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slaapwandelen
- Slaapwandel je?