Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slaap·wan·del

Werkwoord

vervoeging van
slaapwandelen

slaapwandel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slaapwandelen
    • Ik slaapwandel. 
  2. gebiedende wijs van slaapwandelen
    • Slaapwandel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slaapwandelen
    • Slaapwandel je?