Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sjort aan
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aansjorren

sjort (…) aan

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aansjorren
    • Jij sjort aan. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aansjorren
    • Hij sjort aan. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van aansjorren
    • Sjort aan! 

Gangbaarheid