Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sjor aan
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aansjorren

sjor aan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aansjorren
    • Ik sjor aan. 
  2. gebiedende wijs van aansjorren
    • Sjor aan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aansjorren
    • Sjor je aan? 


Gangbaarheid