simplificeren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sim·pli·fi·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van het Franse simplifier (met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
simplificeren |
simplificeerde |
gesimplificeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
simplificeren [2]
- overgankelijk eenvoudiger voorstellen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord simplificeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "simplificeren" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be