sibbeling
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sib·be·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sibbeling | sibbelings/sibbelingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (familie) kind van dezelfde ouders, brus
- ▸ Is er een leeftijd waarop we broertje en zusje laten varen en altijd broer of zus zeggen? Voor mij voelt dat toch altijd nog als een sibbeling die ouder is dan ik, en dat is niet de bedoeling.[1]
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord 'sibbeling' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ M.van der Meulen“Mijn broertje, mijn zus en het neutrale meisje” (23 juni 2022), NS