Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schor·sing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schorsing schorsingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de schorsingv

  1. een voorlopig of tijdelijk verbod om een functie uit te voeren
    • Door een schorsing moest hij het duel missen. 
  2. tijdelijke onderbreking (van een vergadering of rechtszitting)
    • Na een korte schorsing vergaderden we verder. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be