schoonmaakpersoneel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schoon·maak·per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schoonmaakpersoneel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het schoonmaakpersoneelo

  1. mensen die een ruimte tegen betaling schoonmaken
     Daarmee is niet gezegd dat alle kamers er zo uitzien, zeker niet, de meeste gasten houden hun kamers netjes en hun koffers blijven dicht, maar de mentale cartotheek van de lelijkheid van het bestaan dat het schoonmaakpersoneel in de loop der jaren aanlegt, is immens[1]
     Tekin stelt dat de begeleiders soms twintig kilometer op een dag moeten lopen en braaksel van passagiers moeten opruimen omdat er te weinig schoonmaakpersoneel is, schrijft NH Nieuws. "Het komt bovendien regelmatig voor dat minderjarige stagiairs in de nacht door hun ouders naar Schiphol worden gebracht om nachtdiensten te draaien", stelt de provinciebestuurder in de brief.[2]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “Gedeputeerde: minderjarige stagiairs 's nachts ingezet op Schiphol” (21-02-2019), NOS