Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schoe·nen·kast
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schoenenkast schoenenkasten
verkleinwoord schoenenkastje schoenenkastjes

Zelfstandig naamwoord

de schoenenkastv / m

  1. een kast waarin je schoenen kunt opbergen
    • In onze hal staat een grote schoenenkast. 
Synoniemen
  1. schoenkast

Gangbaarheid