Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schij·te·broek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schijtebroek schijtebroeken
verkleinwoord schijtebroekje schijtebroekjes

Zelfstandig naamwoord

de schijtebroekv / m

  1. een lafaard, iemand die niets durft, iemand die in de broek schijt van angst
    • Die jongen is een echte schijtebroek, hij durft niets. 
Synoniemen
  1. lafaard, angsthaas, schijterd

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be