scheen af
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- scheen af
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afschijnen |
scheen af
- enkelvoud verleden tijd van afschijnen
- Ik scheen af.
- Jij scheen af.
- Hij, zij, het scheen af.
- Ik scheen af.
vervoeging van |
---|
afschijnen |
scheen af