Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheef·wer·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

scheefwerken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
scheefwerken
werkte scheef
scheefgewerkt
zwak -t volledig
  1. iemand die werk verricht dat veel eenvoudiger is dan bij de opleiding van die persoon zou passen

Gangbaarheid