Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scep·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘koningsstaf’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord scepter scepters
verkleinwoord sceptertje sceptertjes

Zelfstandig naamwoord

de scepterm

  1. sierlijk bewerkte staf, symbool voor het gezag van een regerende vorst
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen