Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sar·coom
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kwaadaardig gezwel’ voor het eerst aangetroffen in 1604 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'sarx' (vlees) met het achtervoegsel -oom
enkelvoud meervoud
naamwoord sarcoom sarcomen
verkleinwoord sarcoompje sarcoompjes

Zelfstandig naamwoord

het sarcoomo

  1. (medisch): kwaadaardig gezwel uit bindweefselcellen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen