samenwonen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: samenwonen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- sa·men·wo·nen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van samen en wonen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
samenwonen |
woonde samen |
samengewoond |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
samenwonen
- met elkaar een huis bewonen alsof je getrouwd bent
- Hij zei dat ik geen verantwoordelijkheid voelde. Dat samenwonen verantwoordelijkheid vereiste. [1]
Vertalingen
1.met elkaar een huis bewonen alsof je getrouwd bent
Gangbaarheid
- Het woord samenwonen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "samenwonen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Sandes, DavidDe wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 71
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be