Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·men·viel

Werkwoord

vervoeging van
samenvallen

samenviel

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van samenvallen
    • ... dat ik samenviel. 
    • ... dat jij samenviel. 
    • ... dat hij, zij, het samenviel.