Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sa·li·ve·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van saliva (speeksel)

Werkwoord

saliveren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
saliveren
saliveerde
gesaliveerd
zwak -d volledig
  1. speeksel produceren
Synoniemen

Gangbaarheid

39 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be