Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sak·ke·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sakkeren
sakkerde
gesakkerd
zwak -d volledig

Werkwoord

sakkeren

  1. inergatief vloeken, foeteren, schelden, afgeven op iemand
    • Hou eens op met sakkeren! 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

33 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be