Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rukt op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
oprukken

rukt (...) op

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oprukken
    • Jij rukt op. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oprukken
    • Hij rukt op. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van oprukken
    • Rukt op!