ruimer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rui·mer
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van ruimen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ruimer | ruimers |
verkleinwoord | ruimertje | ruimertjes |
Zelfstandig naamwoord
- stuk gereedschap waarmee men een boorgat iets ruimer kan maken ('op kan ruimen'), ruimijzer of ruimnaald
- werktuig waarmee men kan opruimen (in de betekenis 'schoonmaken')
- persoon die voorgaande functie vervult
Hyponiemen
Vertalingen
stuk gereedschap waarmee men een boorgat iets ruimer kan maken
Bijvoeglijk naamwoord
ruimer
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van ruim
Gangbaarheid
- Het woord ruimer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ruimer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be